Gerrit Hendrik Dulfer

15 augustus 1885 - 13 juni 1967

Dulfer

Hij werd geboren op 15 augustus 1885 in Winterswijk, als zoon van Johannes Hendrik Dulfer (1853-1945) en Louiza Gesina Gijsbers (1848-1921). Vanaf zijn ...de jaar werd hij Hendrik genoemd! Noot: Zijn vader Johannes Dulfer had in Winterswijk een bloemisterij. Die werd later voortgezet door zijn zoon Johannes, de oudste broer van Hendrik, en later door diens zonen Henk en Jaap. Zie voor meer informatie familiegegevens.

Na zijn HBS-opleiding en enkele stageplaatsen kwam Gerrit als adspirant opzichter in dienst bij de Staats Spoorwegen (S.S.), later de Nederlandse Spoorwegen (N.S.). Hij was in dienst van 1908 tot 1950, toen hij eervol ontslag kreeg. Het grootste deel van zijn werkzame leven bracht hij door in Ede. Uitgebreide loopbaan informatie.

Hij trouwde op 25 mei 1911 te Almenum met Yke Hieminga. Zij kregen 3 kinderen: Henk (1912), Auk (1914), en Loes (1923). Zie informatie.

In November 1942 werd Gerrit, evenals zijn zoon Henk, door de Duitse Gestapo gearresteerd. Hij werd gevangen gezet in de gevangenis van Scheveningen. In Mei 1943 kwam hij weer vrij. Meer informatie, ook over de spoorwegstaking.

Zowel voor als na de oorlog was Gerrit zeer actief in het maatschappelijk leven. Hij was in 1922 o.a. één van de ondertekenaars van de oprichtingsakte voor de christelijke school voor Uitgebreid lager Onderwijs (ULO) te Ede, en daarna 25 jaar secretaris/penningmeester van het bestuur. Daarnaast was hij actief in de N.C.R.V. en de Gereformeerde kerk. Meer informatie.

Na zijn pensionering was hij (namens de opdrachtgever) nog enkele jaren opzichter bij de bouw van enkele grote bouwwerken in Ede, zoals het 'rusthuis Bethanie' en het Marnix College.

Hij overleed op 13 juni 1967 in Ede (Psalm 138:8). Bij de begrafenis sprak zijn zoon Henk een In Memoriam uit. 

Zie ook informatie over de ouders en broers en zusters van Hendrik. 

Jeugd en opleiding

We weten niets over zijn jeugd. Hij bezocht vermoedelijk de lagere school in Winterswijk.

Van 1898 tot 1902 was hij leerling van de Rijks Hoogere Burgerschool (HBS) met driejarige cursus te Winterswijk. Daar deed hij eindexamen. Zijn HBS-diploma is bewaard gebleven.

Militaire dienst

Op 10 maart 1905 werd hij ingelijfd bij het 11 Regiment Infanterie als loteling der lichting 1905 uit de Gemeente Winterswijk.

Hij was in militaire dienst van • tot •? Waar gelegerd? Hij diende als milicien soldaat bij een Compagnie Wielrijders. 

Op 23 juni 1913 kreeg hij •ontslag uit den dienst bij de Militie te land, wegens lichaamsgebreken•. Dit slaat vrijwel zeker op TBC. 

HBS diploma (1902)

Werk/loopbaan

Vanaf augustus 1903 was Hendrik werkzaam bij (in dienst van?) timmerman en aannemer W.J. Streek te Winterswijk (zie in archief het getuigschrift dat hij ontving). Hij werkte waarschijnlijk als volontair, d.w.z. zonder beloning.
Daarna was Hendrik tot 19 april 1904 werkzaam ‘aan de timmerwinkel’ – met een onderbreking in de periode van mei tot juli 1903.
De genoemde drie maanden mei-juli 1903 werkte hij als tekenaar bij aannemer H.J. te Siepe te Winterswijk bij de bouw van een nieuwe goederenloods op het ‘Emplacement Winterswijk V.W.S. (?)’.
Verder was hij een jaar als opzichter tekenaar werkzaam bij architect J.J. Post te Winterswijk. Ging het om onbetaalde baantjes?


Loopbaan bij Staatsspoorwegen (S.S.) en Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij (H.S.)

Op 1 mei 1904 werd hij na een examen benoemd tot aspirant-opzichter bij de Dienst van Weg en Werken van de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen (S.S.) Bezoldiging: f 60.- per maand Het examen betrof goniometrie & trigonometrie, stereometrie, beschrijvende meetkunde, natuurkunde, werktuigkunde, tekenen, en kennis van een ambacht. Hij behaalt zeer goede cijfers, vooral voor de eerste drie vakken. Voor natuurkunde leverde het examen slechts een voldoende resultaat op (zie examenresultaten achterop document).

Op onderstaande kaart zijn met stippen de standplaatsen waar hij gewerkt heeft aangegeven. In de plaatsen aangegeven met oranje stippen woonde hij samen met zijn gezin.


Aanstellingsdata 

1 november 1908

Aanstelling als opzichter (f 900 per jaar); standplaats Harlingen

1 oktober 1910

Overplaatsing naar Leeuwarden

1 februari 1917

Overplaatsing naar Breda. Woonachtig in Princenhage. Krijgt TBC. Wordt 8 maanden verpleegd in sanatorium Sonnevanck bij Harderwijk. 

1 oktober 1918

Overplaatsing naar Ede i.v.m. gezondheidstoestand *). Woonachtig Stationsweg 133. Dubbele woning bij het station, naast de spoorbaan aan de Edese kant. Zij wonen aan de oostkant (Arnhem).

April 1919

Bevordering tot opzichter derde klas ( f 2700 per jaar) of 1-1-1921 zoals in knipsel?

Maart 1922

Toekenning van loflijke vermelding (per dienstorder). Bevordering tot opzichter 2e klas?

1 mei 1929

25 jarig ambtsjubileum (zie oorkondes)

Januari 1941

Bevordering tot opzichter 1e klas (f 3065 per jaar)

1 januari 1943

Bevordering tot hoofdopzichter (f 3587 per jaar)

1 mei 1944

40 jarig ambtsjubileum (zie drie oorkondes) spoorwegstaking : zie 4 stukken 

1 januari 1945

Bevordering tot hoofdbouwkundige (f 3726 per jaar)

1 januari 1946

Bevordering tot hoofdbouwkundige (f 4512 per jaar)

1 januari 1947 

Bevordering tot hoofdbouwkundige 1e klas (f 4794 per jaar)

1 maart 1950 

Eervol ontslag ín de hoedanigheid als hoofdbouwkundige 1e klasse ter standplaats Ede’.

Zie ‘oorkondes’ ontworpen door collega’s van de Inspectie Utrecht en de Dienstkring Ede-Wageningen. 

 

 

Naar aanleiding van zijn 25 jarig ambtsjubileum in 1929 verscheen in de Edesche? krant onderstaand verslag. N.B. Zijn vrouw Yke werd niet uitgenodigd om de bijeenkomst in Utrecht bij te wonen.

Kleindochter Loes Dulfer droeg bij het feest (1929) een blauw fluwelen jurk en een hoedje. Ze heeft een minder plezierige herinnering aan het feest. Voor het feest begon kwam de dissel van een passerende lorry, waarmee stoelen voor het feest vervoerd werden, met een klap op haar hoofd terecht, waardoor Loes een hoofdwond opliep.

Naar aanleiding van zijn 40 jarig jubileum in 1944 verscheen (in een blad van de N.S.?) onderstaand artikeltje.

*) Wonen op zandgrond werd gunstig geacht voor ex-TBC patienten. Moest ‘s middags rusten. In het boek Oud-Ede, vertellingen uit ons dorp van H.J. Nijenhuis (Vendet/Europese Bibliotheek, 1979; ISBN 90 288 5092 9) wordt verteld dat de bekende Jan Tulp in 1846 -op 25-jarige leeftijd- uit Zaandam naar Ede verhuisde wegens de gezondheidstoestand van zijn vrouw. Als een dokter, met de beperkte mogelijkheden van die tijd, in een slepende ziekte geen gat meer zag, werd als enige redmiddel aangeraden naar de Veluwe te trekken, in de hoop dat de dennenlucht genezing zou brengen. Helaas niet voor haar, want al spoedig na haar komst in Ede overleed zij.

 


Wat waren zijn taken en verantwoordelijkheden?

Volgens dochter Loes waren zijn verantwoordelijkheden: betrouwbaarheid van de 'spoor'weg: rails, bielsen, wissels, fundering (grint, zand). Hij had de zorg voor het baanvak tussen Maarn en Wolfheze (of Oosterbeek). Daarnaast de lijn via Bennekom naar Wageningen en de lijn via Ede-Centrum tot halverwege Lunteren en Barneveld. Onderhoud vond plaats tijdens de nachtelijke uren, wanneer er geen treinen reden. 

De Nederlandse Spoorwegen (N.S.) waren -zoals op 1-8-2001 bevestigd door Roel Dijksterhuis- een echte standenmaatschappij. Vooral de H.IJ.S.M., die op militaire leest geschoeid was. Daar werd zelfs gesalueerd. Bij de N.S. kwam de standenmaatschappij tot uiting in -bijvoorbeeld- regels die vast stellen op wat voor soort deurmat men in een bepaalde functie recht heeft. De standenmaatschappij blijkt o.a. ook uit foto's waar Hendrik in Bennekom als opzichter aanwezig is bij de reparatie van de lijn naar Wageningen. Men ziet op de foto mensen die het echte, zware werk doen. Zij zijn gekleed in een blauwe kiel en dragen een gewone of een dienstpet. Het middenkader draagt een zwart uniform. Hendrik draagt een net pak met 'vadermoordenaar'.

Hij was een zeer nauwgezet en punctueel man.  Dochter Aukje herinnert zich dat 's avonds, omstreeks 18.00, de ploegbazen aan huis kwamen. Zij leverden dan hun tassen met daarin hun werkstaten in (dagrapporten over de uitgevoerde werkzaamheden). Die werden dan door Vader Hendrik gecontroleerd, waarna hij de werkopdrachten voor de volgende dag in de tassen deed. 's Avonds zat hij nog enige tijd in zijn kantoor thuis te werken, maar omstreeks 20.00 uur werd er thee gedronken en verder niet meer gewerkt.

In de herinnering van kleinzoon Gerard noemde Opa Hendrik zich altijd: opzichter Weg & Werken.

Volgens kleinzoon Jaap stond de stationschef hoger op de hi•rarchieke ladder. Hij herinnert zich dat op Grootvaders kantoor de volgende spreuk hing: 

Kom vrij op mijn kantoor
en kijk in alle hoeken
maar handen uit de kast
en ogen uit de boeken.

Volgens dochter Aukje meent zich te herinneren dat er tussen zaterdagavond laat en maandagmorgen vroeg ook geen treinen reden en dat soms ook op zondag aan het onderhoud van het baanvak gewerkt moest worden. Personeel dat bezwaren had tegen werken op zondag kreeg te horen dat men dan een andere werkgever moest kiezen. Vader Hendrik had volgens haar geen bezwaar tegen dit werken op zondag. De zaak was -meent zij- wel een keer in de kerkenraad aan de orde geweest.  N.B. Loes kan zich niet herinneren dat vader Hendrik ooit op zondag gewerkt heeft.

Volgens kleinzoon Jaap (1941): 

  • droeg grootvader nooit een offici•le pet hoewel hem dat f 0,50 van zijn maandelijkse tractement kostte. 
  • kwam grootvader  eens bij het per fiets 'schouwen van de lijn' ten val en brak een been. 
  • had grootvader  altijd enkele opvouwbare stokken en verschillende vlaggen bij zich voor het plaatsen van waarschuwingen langs de lijn.  
  •  ging hij (Jaap, toen 7-8 jaar oud) eens met Grootvader per 'spoorfiets' in de richting Wolfheze. Onderweg ontdekte grootvader een ernstig mankement. Jaap kreeg van Grootvader een lastgeving en moest een eind terug lopen, een geel & rode vlag naast de lijn zetten om de eerstkomende trein vanuit Ede-Wageningen tot stoppen brengen, en daarna een brief van Grootvader aan de 'meester' overhandigen. Grootvader ging intussen naar de eerstvolgende blokpost om vandaar de stationschef in Ede-Wageningen te bellen. Jaap reed met de tot stilstand gebrachte trein terug naar Ede-Wageningen.

Spoorwegstaking 1944 

In September 1944 riep de Nederlandse regering in Londen op tot een spoorwegstaking.  (zie dienstcirculaires NS) De ondergrondse moest Hendrik uiteindelijk dwingen om zijn werk te staken en onder te duiken. Zie verder dulfer_hieminga_ooorlogstijd.


Na zijn pensionering

Hij werd •toezichthouder• op de bouw van een eigen huis aan de Prinsesselaan te Ede (zie krantenknipsel van aanbesteding op 10 december 1949); in 1950 verhuisden Hendrik en Yke van Stationsweg naar Prinsesselaan 15. In 1965 verhuisden ze naar een aanleunwoning Louise Henriettelaan .., bij het verzorgingstehuis Maanderzand.  

Daarna was hij nog opzichter bij de bouw van

  • de ambachtschool aan de .. (vlakbij Admiraal de Ruijterweg) 

  • het rusthuis Bethanie aan de Stationsweg 

  • het school gebouw Marnix College (Middelbaar Onderwijs) aan de Gildestraat. Het gebouw werd in 1953 in gebruik genomen. 

zie foto•s

 

 

Oorlogservaringen 1940-1945

In 5 november 1942 werd Gerrit Hendrik door de Duitsers gearresteerd, tezelfdertijd als zijn zoon Henk, en op 6 november 1942 binnen gebracht in de gevangenis van Scheveningen (gevangene nummer 9287). Hij kwam op 14 mei 1943 weer vrij. 

8 september 1944: baanvak Utrecht-Ede onbruikbaar (zie Boeree over rol Hendrik)

In September 1944 riep de Nederlandse regering in Londen op tot een spoorwegstaking. Hendrik vond staken buitengewoon moeilijk. Het draaiend houden van het spoor was voor hem een heilige plicht. Dochter Loes denkt dat Vader misschien ook bezorgd was over het negatieve effect dat zijn staakgedrag zou kunnen hebben voor Moeder Yke en schoondochter Ali Dulfer-Ploeg (zoon Henk zat nog steeds gevangen). Zouden de Duitsers hen wellicht aanpakken als hij onderdook?

Volgens zoon Henk (zie toespraak bij begrafenis) wist Vader zich in sterke mate dagelijks verantwoordelijk voor het leven van duizenden treinreizigers. Deze verantwoordelijkheid drukte hem zo zwaar en hield hem 46 jaren zo in de ban, dat hij in de Tweede Wereldoorlog de grootste moeite had het werk van sabotage door de Ondergrondse aan spoorbruggen en spoorlijnen te kunnen aanvaarden. Het leven van de treinreizigers, hoewel hij ze persoonlijk meestal niet kende, waar hij jaren voor gezorgd had, ging hem ook in die tijd ter harte, en deze sabotagedaden brachten bij hem grote spanningen teweeg. Dat hij door de Duitsers zes lange maanden in de gevangenis te Scheveningen werd vastgehouden, was op geen enkele wijze geen enkele wijze van invloed op zijn instelling, "veiligheid voor alles".

De ondergrondse moest Hendrik uiteindelijk dwingen om zijn werk te staken en onder te duiken. Dochter Auk werkte op dat moment tijdelijk in het Johannieterziekenhuis in Bennekom. Zij regelde dat Vader een week in het ziekenhuis opgenomen werd. Na deze 'medische onderduikperiode' trokken Vader en Moeder in bij hun schoondochter Ali Dulfer-Ploeg en haar 3 kinderen, Grootestraat 13 te Ede. Vandaar verhuisden ze naar Marie de Nooij in de Brouwerstraat in Ede. 

Noot: Volgens Auk moest Hendrik onderduiken omdat de Duitsers hem verantwoordelijk hielden voor het niet voorkomen van het opblazen van de spoorlijn richting Utrecht door het verzet. Auk bracht Hendrik met een taxi naar het Johannieter ziekenhuis. Toen ze alleen terugkwam bij het huis aan de Stationsstraat, stond daar een Duitser die haar  taxi wilde gebruiken. Voor dit geregeld was reed de taxi echter weg. De Duitser was woedend. Auk moest zich eruit praten. Auk bleef nog enige tijd in het huis aan de Stationsstraat. Ze verborg zich vaak in een schuilkamertje achter een van de kleine slaapkamers. 

De meubels uit het huis aan de Stationsweg werden op een platte wagen naar de boerderij van Braafhart (ook werkzaam op het station Ede-Wageningen) gebracht. Veel kostbaarheden, waaronder tin, muziekboeken enz, werden in kisten gestopt en begraven in het kippenhok achter het huis aan de Stationsstraat (Loes) of achter het huisje aan het einde van de tweede tuin (Auk). Maar Duitse spoorwegbeambten zochten het terrein af waarbij ze met ijzeren staven in de grond prikten. De kisten werden gevonden en de inhoud geroofd.

Op een dag ging moeder Yke samen met Loes kijken in hun huis bij het station Ede-Wageningen (Stationsweg 133). In de kelder vond Moeder een onnozel houten eierrekje. Ze nam het ondanks protest van Loes mee, verstopt onder haar bontmantel. Buiten werden ze aangehouden door een duitse spoorbeambte. Ausweis laten zien. 'Wo is Ihr Mann?' vroeg hij Yke: 'Boven de rivieren. 'k Wou dat ik wist waar hij was.' Ze moest mee naar de Ortskommandantur in het dorp. Loes nam de benen, leende bij kennissen een fiets en reed snel via een achterweggetje naar de Grotestraat om Vader te waarschuwen. 'Moeder is opgepakt'. Daar wachtte ze met Alie op bericht over Moeder. Hendrik dook meteen onder bij de familie ..... 

Om 5 uur 's middags kwam Moeder aanwandelen. Ze was vrij gelaten. Men had haar ondervraagd over de verblijfplaats van Hendrik. Ze had een sc•ne opgevoerd en huilend gezegd "'k Wou dat ik wist waar hij was". Ze moest beloven dat ze zich meteen kwam melden als Vader terugkwam. De Duitsers hebben overigens nooit huiszoeking gedaan. 

Hendrik en Yke doken meteen onder bij de zusters Cor en Anne de Nooij, die diep in het onderduikersverzet zaten.  Later -toen de grond daar te heet onder de voeten werd- bij de familie Schraa (buurman van Ko en Anne de Nooij). Schraa was hoofd van School met den Bijbel B aan de Telefoonweg. 

Dochter Auk kreeg gewoon een Ausweiss om samen met een collega-verpleegster Em(my) Wiebenga per fiets naar het noorden te gaan om eten te zoeken/kopen. Op de terugweg uit Friesland ging Lies van Tuinen, die daar enige tijd was geweest, ook mee naar Ede. Auk had o.a. twee kazen, vet en boter bij zich. De brug bij Zwolle was afgesloten. Ze moesten toen in Wijhe (of Olst) de IJssel oversteken. Tijdens een overnachting werd een halve kaas gestolen. Auk heeft er in 2001 wel begrip voor dat andere onderduikers een deel meenamen.

Inmiddels had Hendrik nog wel de zorg voor ander spoorpersoneel dat ook staakte. Volgens dochter Auk haalde hij (maandelijks?) geld op bij de bank, verdeelde dit in enveloppen en zorgde dat die bij het spoorpersoneel kwamen. Vermoedelijk ging het om geld dat door bankiers in het geheime 'Nationaal Steunfonds' was ondergebracht. Binnen dit steunfonds speelden de gebroeders van Hall een cruciale rol (zie boek van Milja van Tisedlhof, Banken in bezettingstijd, Contact, 2003).

Na enige tijd moesten Hendrik en Yke hun onderduikadres bij de dames de Nooij verlaten. Ze doken toen onder bij meester Schraa (buurman van Ko en Anne de Nooij). Meester Schraa was (boven)meester van de School met de Bijbel B aan de Telefoonweg. Kleinzoon Gerard zat later bij hem in de klas en werd door hem in de zesde klas voorbereid op toelating tot de HBS.

Loes zag na de oorlog een jonge vrouw in één van haar (geroofde) jurken lopen. Het was een speciale jurk, gemaakt van twee oude jurken. Ze hield de vrouw staande, maar die beweerde dat ze hem gekocht had. Het was een vrouw die met Duitsers omgegaan was. De politie zei tegen Loes dat ze niets konden doen.

Zie verder Yke's bewijs van betrouwbaarheid van juni 1945.

Spoorwegstaking 1944

Zie literatuur.

 Literatuur

  • Th. A. Boeree, Kroniek van Ede gedurende de bezettingstijd, Drukkerij J. Frouws & Zoon, Ede, 1949
  • H. van Wijnen & M.H. Snijders, Zo lang wij leven, Drukkerij v/h Ter Hoeven, Velp, 1965
  • J.A.Faber (redactie), Het Spoor, 150 jaar Spoorwegen in Nederland, Meulenhoff Informatief, Amsterdam, 1989
  • V. Lagerwij & G. Plekkringa, Ede 1940-1945, BDU N.V., Barneveld, 1990

In memoriam

In memoriam uitgesproken door zijn zoon Henk (Johannes Hendrik) Dulfer.

 

Lieve moeder, familie, vrienden en bekenden en belangstellenden.

Nu wij hier bij elkaar zijn om het stoffelijk omhulsel van Gerrit Hendrik Dulfer te gaan begraven, wil ik nog graag even een blik werpen op het leven van deze innig geliefde man, vader en grootvader, die ook van buiten zijn enge familiekring zoveel sympathie heeft mogen ontvangen. Ik wil u iets vertellen over mijn vader die bijna 50 jaar in deze plaats mocht wonen en werken.

Vader kwam uit een gezin met 6 broers en zusters, waarvan er 4 op vrij jeugdige leeftijd werden weggenomen. Ook vader scheen niet oud te zullen worden. Reeds kort na zijn huwelijk werd hij ernstig ziek en moest in een sanatorium worden opgenomen. Maar toen hij daarna in 1919 in Ede zijn werkkring vond, ging de zon over ons gezin op en waren er zelden donkere wolken.

Zes en vijftig lange jaren mochten vader en moeder elkaar tot steun zijn, veel voor elkaar betekenen en genieten van hun kinderen en kleinkinderen, hun hechte vriendenkring, en van de vele goede dingen die God hun gaf.

Vader was een wijs, verstandig en evenwichtig mens, die dicht leefde bij zijn God, daar niet veel over sprak, maar door zijn levensinstelling en gedrag er getuigenis van aflegde een kind van zijn Heer te zijn.

Hij wist wat hij kon, doch was allerminst een succesjager of show-man. Met de hem geschonken gaven werkte hij, maar om gunst of eer was het hem niet te doen. In eenvoud ging hij zijn weg, arbeidende aan dat wat hij meende dat

God hem te doen gaf.

Dat werk was in de eerste plaats "de spoorwegen", "de N.S.", de Dienst Weg en Werken. Vader wist zich in sterke mate dagelijks verantwoordelijk voor het leven van duizenden treinreizigers. Deze verantwoordelijkheid drukte hem zo zwaar en hield hem 46 jaren zo in de ban, dat hij in de Tweede Wereld oorlog de grootste moeite had het werk van sabotage door de Ondergrondse aan spoorbruggen en spoorlijnen te kunnen aanvaarden. Het leven van de treinreizigers, hoewel hij ze persoonlijk meestal niet kende, waar hij jaren voor gezorgd had, ging hem ook in die tijd ter harte, en deze sabotagedaden brachten bij hem grote spanningen teweeg. Dat hij door de Duitsers 6 lange maanden in de gevangenis te Scheveningen werd vastgehouden, was op geen enkele wijze geen enkele wijze van invloed op zijn instelling, "veiligheid voor alles".

Vader was afkomstig uit een hervormd gezin. In zijn geboorteplaats Winterswijk was de vrijzinnige richting toonaangevend en zijn ouders, terugdeinzend voor de moeilijke stap met de kerk der vaderen te breken, hadden zich aangesloten bij een kleine groep hervormden, die zich als een zgn hervormde evangelisatie hadden verenigd. Tot onderscheid van jaren gekomen deed vader uit volle overtuiging belijdenis in de gereformeerde kerk en was hij daarvan in alle bescheidenheid den trouw en meelevend lid.

Was het deze kerkelijke afkomst, die hem al heel vroeg op het pad der oecumene bracht?

Een feit is, dat hij reeds in het begin der twintiger jaren met zijn vrienden, waarvan er zijn ontslapen en anderen nog

in leven zijn, ernstige pogingen in het werk stelde om tot samenwerking met hervormden te komen op schoolgebied

Het was voor vader een schone dag toen in het najaar van 1923 het symbool van deze met veel aarzeling begonnen coöperatie, de ulo-school aan de Beukenlaan, geopend kon worden. Die school heeft bijna 25 jaren lang als haar secretaris en later als haar secretaris-penningmeester zijn volle aandacht en de liefde van zijn hart gehad.

Hier mag ik wel zeggen dat hij zich, juist bij het ouder worden, steeds weer intens verblijdde over de groeiende samenwerking op verschillende levensterreinen van allen die Christus als hun Heiland en Koning erkennen.

De hartelijke samenwerking die in Ede zich op schoolgebied heeft ontwikkeld deed vader buitengewoon goed, vooral ook omdat hij wist dat daarmede Zijn Heer werd gediend.

Om de dienst aan Zijn Heer ging het hem en het zal voor u niet vreemd zijn te horen dat hij behoorde bij de eerste honderd mensen, die zich om de nog jonge N.C.R.V. schaarden, iets wat in de beginperiode allerminst vanzelf­sprekend was.

Vader had begrip voor de zich op allerlei gebied voordoende ontwikkeling. Hij was niet star en stug. Prees niet eenzijdig de zgn goede oude tijd, maar had een open oog voor het vele nieuwe en vele goede dat zich in deze dagen aan onze ogen voordoet. Met een milde glimlach kon hij zich herinneren ook meegelopen te hebben in de parade der mannenbroeders, had hij oog voor veranderde tijden en veranderde gewoonten en de eisen die nu gesteld worden. Zo had hij een goede band niet alleen met zijn eigen kleinkinderen, wier werk en studie altijd weer zijn belangstelling hadden, maar in het algemeen met alle jonge mensen die met hem in aanraking kwamen.

Vereenzaamd waren vader en moeder allerminst. Samen stonden zij nog midden in het leven en genoten van het goede der aarde.

Langzaam is, kort na zijn verjaardag in het vorig jaar, voor ons duidelijk geworden dat zijn leven ter kimme neigde. Enkele malen moet hij worden opgenomen en toen hij op 6 maart j.l. opnieuw naar het Streekziekenhuis ging, wisten we dat hij dit niet levend zou verlaten. Lange weken is hij daar liefderijk verpleegd. Uitermate vermoeid, Gode zij dank, zonder pijn, heeft hij gewacht op zijn Heer, na nog met blijdschap te hebben vernomen, dat hem een achterkleinkind was geschonken. De aftakeling van het lichaam nam toe en het spreken viel hem moeilijk, maar als een kind heeft hij zich ook in deze tijd van zijn leven veilig gevoel bij zijn Heer, genietend van de liefde van zijn vrouw, kinderen en klein kinderen.

We zijn heel verdrietig, maar als familie dankbaar voor de rijke zegen die wij in deze man, vader en grootvader onverdiend hebben mogen ontvangen.

In de vrede van Christus is hij j.l. dinsdagavond kalm en zacht gestorven.

Als ik een omlijsting zou mogen leggen om dit portret van mijn vader zou het zijn met de woorden die hem zo na aanhet hart lagen:

 

God heb ik lief, want die getrouwe Heer hoort naar mijn stem
&
Geloofd zij God met diepst ontzag, Hij overlaadt ons dag aan dag met Zijne gunstbewijzen.